Er was een tijd
dat ik op straat liep
en mijn omgeving sprak
zoals ik dacht,
klonk zoals ik voelde.
Blond haar in de zon,
de zachte klank
van vertrouwde woorden
in een taal die mij
heeft grootgebracht.
De kerk stond open,
niet alleen voor God
maar voor gemeenschap,
voor stilte die verbond.
Zondagen hadden geur,
een ritme,
een ziel die nu
stil is gevallen.
Ik loop nu door
dezelfde straten,
maar ze voelen anders-
alsof ze mij
niet meer herkennen.
Een andere muziek,
andere stemmen
vullen de ruimte
die ooit de mijne was.
Moskeeën rijzen
waar vroeger torens stonden.
Vrijdag klinkt luid
waar zondag zacht klonk.
Mijn taal wordt zeldzaam
op straathoeken,
in winkels,
in de lach van spelende kinderen.
Het is niet haat
die in mij woont,
maar rouw.
Om het verdwijnen
van een vorm
van samenleven
waarin ik mezelf herkende.
Ik weet dat verandering
onvermijdelijk is.
Maar wat als je thuis
stilletjes vertrekt
zonder afscheid te nemen?
En ik blijf achter,
zoekend naar echo's
van wie wij waren,
in een land
dat nog steeds Nederland heet,
maar voelt als
een herinnering.