In het zuiden van het land
spreekt men anders.
Niet harder,niet luider,
maar zachter.
Alsof de woorden zelf
nog even willen blijven hangen
in de lucht.
De G is geen klap
maar een zucht,
een fluistering,
een gebaar van thuis.
Daar,waar heuvels de horizon wiegen,
waar kapellen schuilen tussen bomen,
daar leeft de taal
met een glimlach op de lippen.
Het Limburgs
is geen kostuum,
maar een jas
die vanzelf past
wanneer je hem aantrekt.
Je hoort het in de keukens,
bij de bakker,
in het café--
tussen mensen die elkaar verstaan
zonder haast.
Het is de klank
van verbondenheid,
van rust,
van weten waar je hoort.
Een zachte G.
Niet minder waard,
maar warmer.
Dieper.
Eigen.