Sjeng zit op het terras,
de zon op zijn gezicht.
Sjang leunt tegen de muur,
in de schaduw,
en zegt niets.
Sjeng lacht om de dingen die komen,
Sjang denkt aan de dingen die gaan.
De een bestelt nog een pils,
de ander telt zijn stilte.
Sjeng en Sjang,
de Limburgse Ying en Yang.
De ene hand draait de sjieke klink,
de andere houdt de deur op een kier.
Wanneer Sjeng stapt,
blijft Sjang staan.
Wanneer Sjang slaapt,
droomt Sjeng luidop.
Ze zijn nooit gelijk,
maar altijd samen.
Als heuvel en dal,
vlaai en vuur.
Soms ruziƫn ze
zonder woorden.
Soms zwijgen ze
en zeggen alles.
Als het regent,
zet Sjeng zijn pet schreef.
Sjang trekt zijn kraag op.
Samen lopen ze
door hetzelfde natte Maastricht
als door een gedachte
die zich niet laat kiezen.