In stilte dwaal ik door de nacht,
de lichten zacht,de straten koud,
geen stem die nog mijn naam verwacht,
geen hand die in de mijne houdt.
De schaduw van een oud gemis
ligt als een sluier op mijn huid,
een echo van wat ooit er is-
maar nu voorgoed voorbij,veruit.
De klok tikt traag,de tijd verglijdt,
als regen langs een troostloos raam.
Ik zoek een vorm van tederheid,
al is het maar een vage naam.
Maar niemand klopt,geen brief,geen woord,
alleen de wind die fluistert zacht,
alsof hij weet,alsof hij hoort
hoe eenzaamheid mijn adem wacht.