Zuid-Limburg ademt mist
als adem van oude geesten.
De heuvels zwijgen,
maar onder het gras fluistert iets
wat de eeuwen niet hebben kunnen begraven.
Tussen mergel en maanlicht
wordt een eed gefluisterd
in een taal die niemand nog spreekt,
behalve de wind
die de kapellen omsingelt.
Ze dalen niet af-
ze rijzen op,
uit kruizen zonder namen,
uit schaduwen van galg en gebed.
Niet mensen,
maar iets wat zich herinnert
hoe het was
om mens te zijn.
In de nacht
waar de tijd stil ligt als een steen,
lopen bokken
zonder hoefslag.
Hun ruiters dragen ogen
waarin geen sterren glanzen.
Zuid-Limburg
houdt hun geheim
tussen druipend mos
en onzichtbare paden.
Niemand roept hen,
maar soms
luistert iemand te goed.
En dan
keer de lucht zich om,
het haardvuur dooft,
en de stilte
kijkt terug.